De wolf en de kraanvogel
Een wolf had te gulzig een kip opgegeten, en een beentje was dwars in zijn keel blijven steken. Hij kon het niet meer uitspuwen en ook niet meer inslikken. Dat was natuurlijk heel vervelend voor een gulzige wolf. Dus liep hij naar de kraanvogel. Hij was er zeker van dat zij, met haar lange nek en snavel, gemakkelijk bij het beentje kon komen en het eruit kon trekken.
“Ik zal je rijkelijk belonen,” zei de wolf, “als je dat beentje eruit kunt halen.” De kraanvogel had weinig zin om haar hoofd in de muil van de wolf te steken, maar ze wilde graag de beloning en deed daarom wat de wolf vroeg. Toen de wolf voelde dat hij van het beentje verlost was, liep hij weg.
“Maar hoe zit het met mijn beloning?” riep de kraanvogel verontwaardigd.
“Wat!” snauwde de wolf, terwijl hij zich omdraaide. “Jij hebt je beloning al lang gekregen. Wees blij dat ik je kop niet heb afgebeten!”