Mensen gelijk behandelen
Kasan, een zenleraar en monnik, ging naar de begrafenis van de burgemeester. Terwijl hij in de rij stond om condoleances te ontvangen van mensen uit verschillende streken, verscheen ook de koning. Toen hij de koning wilde troosten, begonnen zijn handen te zweten. Hij verliet direct de ceremonie en ging naar huis.
De volgende dag riep hij zijn leerlingen bijeen en vertelde hen dat hij niet langer hun meester kon zijn, omdat hij mensen niet gelijk behandelde, of ze nu gewone burgers waren of de koning van het land.
Acht jaar later keerde hij terug naar zijn school, volledig verlicht.
De moraal van dit verhaal draait om gelijkwaardigheid, oprechtheid, en zelfinzicht. Kasan realiseert zich dat hij, ondanks zijn spirituele positie als zenmeester, nog steeds geneigd was tot het maken van onderscheid tussen mensen op basis van hun status – hij werd nerveus in de aanwezigheid van de koning, terwijl hij bij anderen kalm bleef.
Door deze zwakte te erkennen en zijn positie als leraar op te geven, toont Kasan zijn toewijding aan innerlijke groei en oprechtheid. Zijn beslissing om afstand te nemen om aan zijn persoonlijke zwakheden te werken, benadrukt het belang van zelfreflectie en het streven naar gelijkwaardigheid. Uiteindelijk keert hij terug, “volledig verlicht”, wat suggereert dat hij een staat van diepere spirituele zuiverheid en gelijkwaardigheid bereikt heeft.
Dit verhaal leert ons dat ware spirituele groei niet mogelijk is zonder het doorzien van onze eigen vooroordelen en het streven om anderen werkelijk gelijk te behandelen, ongeacht hun status of macht.